"Not all wanderers are lost."
- (Niet alle dolenden zijn verdwaald) Stond met balpen gekrabbeld op de lattenbodem van een stapelbed boven mij en als Tolkien-fan wist ik het natuurlijk te plaatsen.
***
Vandaag is het zaterdag en inmiddels heb ik mijn week van 'werken' achter de rug. Zoals je al hebt kunnen lezen in een van de eerdere berichten, was ik niet erg enthousiast om te beginnen. Dit kwam met name door de groezelige 'jeugdherberg', waar alcohol en uitslapen bovenaan het lijstje Geweldige Vakantiebelevenissen prijken. De goden gedankt dat ik een hotel had geboekt want volgens Engelsman Mark had het koppel waar ik boven behoorde te slapen (stapelbed) de hele nacht rumoerige seks. Daarbij vroegen ze elkaar blij de hele avond in het Frans 'of er iemand naar ons kijkt.' Ze wisten niet dat de halve kamer Frans sprak...
Toch heb ik er ook een nachtje doorgebracht. Gelukkig zonder amoureuze buren. Wel lag ik naast een zestigjarige man met een geschaafde neus en een lange, witte baard, die ik Father Christmas doopte. De volgende ochtend gebruikte ik het toilet (wat door de hele verdieping werd gebruikt - voel je vrij om een mentaal plaatje samen te stellen) en schoof ik aan voor het gratis 'ontbijt' (twee boterhammen met jam, geen drinken want 'de kopjes waren verdwenen'). Toen werden we opgehaald voor het vrijwilligerswerk.
Van maandag tot vrijdag verbleven we in een vrijwilligershuis van Conservation Volunteers Australia. En met we bedoel ik; Mark (Engeland), Jiu, Herij, Jujin, Sunny (Zuid-Korea), Mio (Japan) en Marion (Frankrijk). En Frank (Nederland) natuurlijk. Het huis was fantastisch en ik was hier erg blij mee, want anders had ik, mijzelf kennende, meteen de werkweek afgeblazen en zodoende een hoop mooie ervaringen gemist. Ik sliep op een kamer met Mark en Jiu en ik heb er heerlijk geslapen.
Dan nu een apart stukje over de Koreanen. Wat een geweldige mensen! Zelden heb ik zo'n ongespeelde bescheidenheid en zorg gezien. Je moet je voorstellen dat tijdens zulke vrijwilligersprojecten iedereen meestal aan zijn of haar eetlust is overgelaten. Zo nu en dan krijgt er een de kolder in de kop en kookt wat halfgare pasta voor een bord of vier, maar over het algemeen is het ieder voor zich. Dan de Koreanen. Vanaf 's ochtends vroeg tot 's avonds laat was het kleine keukentje het drukbezette domein van de Zuid-Koreaanse volunteers. Er werd gerammeld met pannen, gekookt met potten en verwarmd met ovens. En elke avond werd er voor iedereen gekookt, inclusief aparte, vegetarische gerechten voor Frank (Nederlander). Pff.
Ik heb veel geleerd van dit sociale gedrag en ik ben er waarschijnlijk ook veel van aangekomen. En als 's avonds het bier tevoorschijn werd gehaald (waar ik als een ware Australiër maar flink aan heb meegedaan), lagen er gesneden sinaasappelpartjes op tafel. Aan het einde van de week kreeg ik zelfs een zakje fruit van ze mee, 'voor onderweg'. Super.
Dan nu het project. Op maandag werden we opgehaald door de Australiër Tom (28) voor klusjes in het Billy Yaga Reserve. Ik kocht een paar handschoenen, kreeg een grote zonnehoed ("or else, Frank, with your skin, you'll burn to a crisp") en kreeg als taak om met steentjes een pad aan te leggen door het woud. Met kruiwagen en schep ging ik driftig aan de slag, met het voornemen om het gezelschap te laten zien dat Nederlanders een boswerkje niet uit de weg gaan. Het was best zwaar, maar ook wel prettig. Ook werd er een vijvertje ontdaan van uitheemse waterlelies en dat betekende voor mij een goed uurtje heen en weer lopen met de kruiwagen.
Ik heb helaas geen slangen gezien, slechts een paar kleine spinnetjes (klein voor Ossie begrippen, groot voor Dutchies), maar werd continu vergezeld door tropische vogels. En dorstige muggen.
Gedurende een projectdag werd er veel gepauzeerd en meestal reed de teamleader dan naar het tropische strand of naar een andere, mooie locatie. Tom vroeg of ik naast hem kwam zitten in de auto en gaf me de controle over de autoradio. De andere vrijwilligers keken verwachtingsvol toe. Ik sloot mijn iPod op de radio aan, zocht wat tussen de artiesten en vond een vette electro mixtape tussen de nummers. Op hoop van zegen draaide ik het volume omhoog en drukte op play. De muziek explodeerde uit de speakers en via de spiegel zag ik de anderen instemmend met de muziek meeknikken. Gelukkig. Mijn reputatie als audiofiel was gered. En mijn plek in de auto voor de rest van de week stond vast.
Op dinsdag gingen we met Tom naar een suikerrietveld waar de locals last hebben van een insectenplaag; de yellow crazy ant. Door heel Australië zie je borden waarop mensen gewaarschuwd worden voor het per ongeluk vervoeren van insecten. Begrijpelijk, want als je je een beetje verdiept in de geschiedenis van Australie, dan kom je erachter dat veel dier- en plantsoorten geimporteerd zijn. Met gruwelijke gevolgen. Het beroemde Rabbit Proof Fence (misschien ken je de gelijknamige film) werd - tevergeefs - gebouwd om de miljoenen en miljoenen konijnen aan één deel van het continent te houden, omdat een dwaas een paar jaar daarvoor 24 konijnen per boot liet overkomen om op te jagen. En dat is het nog niet eens het onbenulligste verhaal in Australiës lange geschiedenis van destructieve 'importproducten'.
Maar goed, de yellow crazy ant dus. Te herkennen aan zijn kleur en zijn manische bewegingen. Vandaar de naam. Na 'genoten' te hebben van wat suikerriet ("tastes like apple" zei ik, wat me een meelijwekkende blik van Tom opleverde) gingen we gewapend met busjes tonijn en jam het veld in om elke 8 meter een kwak van beide mierenlekkernijen achter te laten. We versierden het gerecht met een vlaggetje en liepen zo door het hele veld. Na een pauze van een half uur waarin ik de muziek verzorgde (David Guetta deed het goed, evenals Bob Marley - Marco Borsato werd slechts lacherig ontvangen) gingen we het veld in om te controleren of er yellow crazy ants bij de vlaggetjes aan het dineren waren. En soms waren ze dat. En soms niet. Elke bevinding werd via GPS genoteerd en zo waren we gedurende de hele dag op zoek naar de schadelijke insectjes. De lunchpauzes werden ingevuld met autoritjes naar Holloways Beach.
Op woensdag was onze teamleider de 24-jarige Nick. Tijdens een barbecue het weekend ervoor had de Schotse Jenny mij al toevertrouwd dat Nick een toffe peer was want "he takes really long breaks and doesn't really work all that hard." We gingen bomen planten en voor de verandering nam ik eens achter in het busje plaats (een foutje, want weinig lucht en geen ramen - vreemd genoeg wilde iedereen graag achterin zitten).
We reden naar Cattana National Park en ontmoetten daar Dave en 'Babs', een tweetal van in de vijftig met zeer groene vingers en een no-nonsense attitude. Bij aankomst werden ons zo'n 409 jonge boompjes in de gehandschoende tengels geduwd met duidelijke aanwijzingen hoe die te planten. Je graaft een gat, gooit er voedingskorrels in, daarna een slijmerig watermengsel om vocht vast te houden in tijden van droogte en ten slotte een handvol poeder om de verzuurde bodem te neutraliseren. Boompje erin, aarde terug in het gat, kneden en aanstampen. Daarna haal je een kruiwagen met houtsnippers en tuinafval en daarmee maak je om het jonge boompje een soort van 'donut'. Vanwege de voedingsstoffen en om het boompje te beschermen.
Nu moet je goed begrijpen dat de zon in Australie erg fel is. Het broeikaseffect en de ligging van het continent zorgen voor een verhoogde UV-straling. Omdat het 'winter' is in dit tropische gebied waait er af en toe een prettig windje. Verraderlijk, want je bent geneigd om de zonnehoed af te laten of om je lange mouwen lekker op te stropen. Dat wordt afgeraden, dus je doet het niet, wat erop neerkomt dat je de hele ochtend en middag zit te zwoegen in je spijkerbroek, shirt met lange mouwen, hoed en handschoenen. Bloedheet! Gelukkig namen we elke keer in de bus een groot vat met gekoeld water mee, dus aldoende konden we ons afkoelen met het koude (licht naar chloor smakende) water.
Het bomen planten bleek een intensief werk te zijn, omdat je de hele tijd hurkt en opstaat, bukt en opricht, draait met de mestvork en sjouwt met de kruiwagen. Desalniettemin vlogen de bomen de grond in, wat ertoe leidde dat Dave later het vrijwilligershuis opbelde om aan de leiders door te geven dat hij in maanden niet zo'n snelwerkend, ijverig team onder zijn hoede had gehad. Toen wij eenmaal aan de pasta, aardappelsalade, rauwkostsalade en Japanse soep zaten (...en God schiep de Koreanen) maakte de leiding er nogal werk van om ons nadrukkelijk te laten weten dat we zo goed ons best hadden gedaan. We hoorden het gelaten aan en dachten alleen maar aan een hete douche en koud bier. Het liefst niet tegelijkertijd.
Nick hebben we die week niet meer gezien, wat ik eigenlijk niet zo erg vond. Het was een aardige jongen, maar hij miste de bescheidenheid en gereserveerdheid die Tom wel had. Wel nam hij ons mee naar Barrons Gorge, een mooie kloof met een wilde, groenkleurige rivier waar je op kunt raften. Daar bezochten we ook het informatiecentrum waar je naar een dvd'tje kon kijken over het waterenergiebedrijf en waar een kalend mannetje met pennen in zijn borstvakje zorgvuldig de bezoekers negeerde, onderwijl kruiswoordpuzzels oplossend.
Donderdag was het tijd om die goede ouwe yellow crazy ants weer uit hun schuilplaats te lokken met het afschuwelijk meurende jam- en tonijnmengsel. Die avond besloten de Koreanen en ik om te gaan barbecuen in de stad. Met de bus vertrokken we naar Cairns City Centre. Mark en Marion bleven achter in het vrijwilligershuis. Marion omdat ze een verlegen, Frans huismusje bleek te zijn en Mark omdat hij een zwak bleek te hebben voor verlegen, Franse huismusjes. Marion overigens niet voor gezellige, maar aartsluie Engelse verkoopmedewerkers. Helaas.
Cairns is een vreemd plekje dat goed past in het vreemde Australie. De bevolking van dit continent is blank, maar het kustgebied met zijn palmen, witte stranden en tropische temperaturen past beter bij de bruine bevolking die we vlakbij Australie in Polynesie aantreffen. De geschiedenisboeken leren ons dat de oorspronkelijke bewoners de Aborigines zijn. De eerste Europeanen die voet aan land zetten waren de Hollanders. Zij noemden het continent Nieuw Holland, verveelden zich twee weken dood en voeren toen weer verder. Veel later kwam kapitein Cook (waar ik dankzij de vele literatuur al aardig wat van weet - maar waar ik je niet te zeer mee zal vervelen) en hij werd begroet door Aborigines die ten eerste in de eigen taal "Ga weg! Ga weg!" riepen en daarna een complete desinteresse in de Engelsen vertoonden.
Helaas was er ook een rijke en belangrijke gentleman aan boord van Cooks schip Endeavour en hij gaf een aantal jaren later aan de Engelse regering het advies om aan de oostkust van 'Nieuw Holland' een gevangeniskamp te bouwen. Engeland kampte in de achtiende eeuw met een overschot aan criminelen en zocht naarstig naar een plek om deze tienduizenden randfiguren te dumpen. Met een zeer beperkte kennis van de plek waar ze naartoe gingen, werden de gevangenen in schepen geduwd en naar de andere kant van de wereld getransporteerd. Hun uiteindelijke bestemming kennen we nu onder de naam Sydney en het betekende het begin van Australie zoals wij dat kennen (blank) en het einde van de wereld zoals de Aborigines dat al eeuwen kenden.
Cairns is dus zo'n prachtige, tropische bestemming met palmen en stranden. Helaas is het in het centrale gebied ook een soort van Spaans vakantieoord. Ierse pubs, MacDonalds, hostels, bierkroegen en om de twee meter De Beste Plek Om Iets Avontuurlijks Te Boeken Met Veel Korting. Niet zo erg om er een tijdje te vertoeven, maar op een gegeven moment heb je het wel gezien. Tenminste, ik dan. Denk ik, want dat punt had ik gelukkig niet bereikt.
Met de Koreanen werd er gezellig gegeten aan het strand (best apart, zo heb je nog nooit een Koreaan ontmoet, zo sta je gezellig kletsend en ciderdrinkend met elkaar de avond kapot te slaan) en in de supermarkt zag ik tot mijn (en alleen mijn) grote enthousiasme een bekend Hollywood-acteur. Brian Cox, de man die als eerste Hannibal Lecter speelde in de film Manhunter en die grote rollen wegzet in kassuccessen als bijvoorbeeld The X-Men trok onder mijn toeziend oog zijn brood langs de zelfscanner. Mijn dag kon niet meer stuk al vond ik het later een beetje jammer dat ik hem niet aan had gesproken omdat ik hem ook graag een leuke vakantie gunde.
Vrijdag was de laatste dag van de Conservation Volunteers werkweek. En op het programma stond wederom het rugbrekende boomplanten. Ditmaal bij het strand van Yorkeys Knob. Teamleider was Jenny, die van alle mensen aanwezig het minst de handen uit de mouwen stak. Sterker nog, toen ik aan kwam lopen met een kruiwagen stak ze mij haar schep toe met het verzoek zelf de houtsnippers in de kruiwagen te scheppen. Waarom, vroeg ik. Ze was de hele week ziek geweest en 'always asked too much' van haarzelf. 'You're such a girl,' lachte ik vriendelijk naar haar en ze lachte vriendelijk terug. Ik geloof dat er nooit eerder op het strand van Yorkeys Knob twee van zulke onechte lachjes uitgewisseld zijn tussen teamleader en volunteer. Toen Jenny zich later klagend uitliet over de Koreaanse meisjes die wat water aan het drinken waren bij de bus, kon ik me niet inhouden en vertelde ik haar dat we vrijwilligers waren, geen slaven. Jenny bleef de rest van de dag uit mijn buurt, dus ik geloof dat ik goed Engels sprak.
Dave was er ook weer en hij had daarentegen alleen maar lof voor onze groep. Weer moest hij toegeven dat hij verbaasd was over de snelheid waarmee de bomen de grond in gingen. Zelfs Jenny zei later dat ze nog nooit een groep met zo'n vaart had zien werken. Die vrijdag was Alan er ook, een 65-jarige Australier die zijn hele leven bij het electriciteitsbedrijf had gewerkt en die zich nu als gepensioneerd man inzette voor de natuur.
Alan wist veel te vertellen over de natuur, mede omdat hij aangesloten is bij een rampenorganisatie die in actie moet komen als een gebied bijvoorbeeld getroffen is door een cycloon (niet ongewoon in dit gedeelte van Australie). Alan is gespecialiseerd in overlevingstechnieken wat hem in staat stelt om te weten welke vruchten en planten je kunt eten en bij welke beesten je uit de buurt moet blijven. Toevallig sprong er net een pad uit de mesthoop toen hij dit vertelde en de zongebruinde en opmerkelijk fitte zestiger greep het beest bij de kop en begon te vertellen dat het een giftig dier was. Om dit te tonen begon hij in de stoicijnse (maar volgens mij chagrijnig kijkende) pad te knijpen waarop er een wit gifdruppeltje uit zijn zijde kwam.
"Can you eat the animal?" vroeg Koreaanse Herij. "Yes," antwoordde Alan droogjes, "but you'll be dead afterwards, love."
Ik werkte een poosje naast de schoenloze Alan ("I almost never wear shoes, I've got strong feet") en hij was onder de indruk van het feit dat mensen uit Nederland, Japan en Korea naar Australie komen om natuurbehoudend werk te doen dat de eigenlijke inwoners liever niet doen. Hij vroeg of ik al wilde krokodillen had gezien. Nee, nog niet. Vervolgens vroeg hij of ik kon kayakken. Tuurlijk. "Then, you're on, old fella," zei hij en nu ga ik volgende week op kayakkrokodillentocht met Alan. Toen het werk klaar was en we teruggingen naar het vrijwilligershuis, nam ik voorlopig afscheid van Alan met de belofte dat ik contact met hem zou opnemen. "There is a sixteen foot croc out there, and that guy scares even me. He could easily tip the kayak." En terwijl ons busje wegreed van Yorkeys Knob en Jenny het voor haar zeer ontoepasselijke 'Always Look On The Bright Side Of Life' opzette, scheet ik alvast een beetje in mijn beige wildernessbroek.
Diezelfde avond nam ik afscheid van de andere vrijwilligers (Mark en ik gaan samen over een week misschien nog een fietsrit maken) en nam ik de bus naar Port Douglas. De Koreanen vetrokken ook en zetten koers richting Melbourne en daarna Seoul. Van CVA kreeg ik een certificaat, een applausje en een mueslireep.
***
De rit naar Port Douglas bracht me langs een kilometers lange kust met water zover het oog reikt. Dit duurde ongeveer een half uur, want daarna daalde de avond over de Captain Cook Highway en zat er voor mij niets anders op dan te staren naar de door de koplampen beschenen weg voor me met hier en daar het incidentele Pas Op Voor Kangaroes-bord. Na ongeveer een uurtje kwamen we aan in Port Douglas en werd ik afgezet bij het Rydges Sabaya Resort.
Het Sabaya is een luxueus en groot complex en mijn kamer... tja, ik geloof dat ik nooit eerder zo'n mooie kamer tot mijn beschikking heb gehad. Vreemd genoeg moest ik er wel even aan wennen. Ik schrijf dit stukje via een aan mijn iPhone gelinkt rubberen toetsenbord op mijn tweede dag in Port Douglas. Ik zit in de woonkamer, de airco staat aan, Gladiator speelt zonder geluid op de televisie en de sinaasappelsap en complimentaire koffie (Douwe Egberts...) staan op het aanrecht. In de slaapkamer heb ik de airco ook alvast aangezet en zo meteen ga ik lekker lang douchen en misschien nog even op een van de twee balkons zitten om te luisteren naar het dierennachtleven buiten terwijl de wind door de palmentuin zucht. Ik bedoel, het is serieus even wennen na een week van hard werken en deel zijn van een grote groep vrijwilligers in een gemeenschappelijk huis. Ik baalde er bijna een beetje van gisteren. Ik zat op mijn kamer, het was muisstil en ik leek de enige soloreiziger te zijn in dit resort vol gezinnen en gepensioneerde Aussies.
Maar toen ik vanmorgen wakker werd, trok ik een broek aan mijn slaperige achterwerk en toog ik naar het zeer uitgebreide ontbijtbuffet. Twee sinaasappelsap, een boterham met jam, een kom met muesli en melk, een schaal met watermeloen en meloen en een kop koffie later had ik plannen gemaakt. Ten eerste de was. Een uur later had ik deze gewassen en gedroogd. Toen nam ik de bus naar het centrum van Port Douglas, wat niet bijster groot is.
Port Douglas is eveneens een toeristisch oordje, maar zonder de bierbegerige Blokes en naar lust ruftende Sheila's die Cairns bevolken. Ik overdrijf hier trouwens weer eens op weelderige wijze. Niettemin gaat het er in Port Douglas allemaal wat beschaafder aan toe. Wat kleinschaliger ook, want eenmaal aan het einde van de hoofdstraat, bleek ik ook aan het einde van het centrum aangekomen te zijn. Maar niet zonder een rieten hoed gescoord te hebben, die hier normaal en hoofdzakelijk zijn, maar waarvoor je in Nederland waarschijnlijk driemaal daags in elkaar wordt gerost. Maar zoals Cara, een van de leidsters van het vrijwilligershuis, al zei; "You have to embrace it, Frank." Dus zette ik de hoed op en probeerde ik een duikcursus te regelen.
Dit laatste bleek onmogelijk. Alle duikscholen starten de cursus op vrijdag en dat blijkt voor mij niet tot de mogelijkheden te behoren. Ach. No worries, mate. Dan maar niet. Er was overigens wel een mogelijkheid om alsnog op maandag de duikcursus te starten, maar dan voor een bedrag waar het gemiddelde Nederlandse gezin een week van naar Turkije kan. All-in.
In het centrum bezocht ik de supermarkt, kocht er twee volle boodschappentassen vol lekkers en gezonds en nam de bus terug naar Sabaya. Daar boekte ik bij de receptie alsnog twee leuke dagjes uit, waaronder eentje gevuld met zeilen en snorkelen bij het Great Barrier Reef. Want dat blijft Iets Verplichts. Daarna trok ik de zwembroek aan het niet meer zo slaperige achterwerk en ging ik twee uur baantjes trekken in het zwembad om daarna zelf gebarbecued te worden langs de kant van het zwembad. 's Avonds wokte ik een maaltijd bij elkaar en dat bracht mijn officiele eerste dag in Port Douglas tot een bevredigend einde.
Vandaag is het zondag en het is 13.15 uur als ik dit schrijf. Ik moet je eerlijk bekennen dat ik de hotelkamer nog niet uit ben geweest. Het ontbijt sloeg ik over (ik bakte zelf een kaasomelet) en ik doe niets anders dan op het balkon zitten met boeken en koffie. Zulke dagen moeten eigenlijk verplicht worden gesteld op vakanties. Het is een apart idee om aan de andere kant van de wereld te zitten, in een tropisch gebied en dan niet van je hotelkamer af te gaan. Maar mijn vier weken hier zitten al behoorlijk vol met boekingen, daguitjes, busreizen en vliegtickets dat het ook goed is om eens 'niets' te doen. Het is eigenlijk een verloren gegane kunst, het niets doen, jezelf bezighouden zonder vooropgezet programma, gewoon een paar uur doorbrengen met mijmeringen, boeken en heel veel uitrusten. Dat gezegd hebbende, denk ik dat ik zo meteen nog wel even naar het zwembad wandel voor wat baantjes.
Ook heb ik nog een opmerkelijk verhaal over mijn tijd in het vrijwilligershuis. Eigenlijk zouden er die week ook twee Belgische jongens in het huis verblijven, de 19-jarige Chris en de 17-jarige Renoud, beiden Franstalig. Deze jongens van 'goede afkomst' waren door hun ouders naar het vrijwilligersproject gestuurd. Het gerucht deed al snel de ronde dat de jongens niets zelf hoefden te betalen; de reis was door hun ouders betaald en daarbij hadden ze nog een dik pak zakgeld meegekregen ook. Kinderachtig geroddel, vond ik. Nou en, dat de jongens het niet zelf hoefden te betalen. Daar zou ik ook geen nee tegen hebben gezegd vroeger!
Chris en Renoud kenden elkaar overigens niet, ze hadden kennisgemaakt op het vliegveld. Toen ik arriveerde in Cairns was er al van alles gebeurd met betrekking tot de Belgen. Het scheen dat ze Marion hadden geintimideerd, ze gaven voedsel uit het gezamenlijke magazijn weg aan hippievrienden en ze deden geen ene donder op het werkveld. Daarbij had Chris een blauw oog gekregen door lollig te doen tegen een dronken Aboriginal en had de moeder van Renoud telefonisch doorgegeven aan de leiding dat ze de twee jongens uit elkaar wilde hebben.
Blijkbaar was er ook van alles achter de schermen gaande, want toen de jongens op maandag aangaven niet mee te gaan naar het werkproject werden ze gelijk uitgeschreven en waren ze niet langer welkom in het vrijwilligershuis. Alice, een gezellige en licht nerveuze medewerkster van CVA, drukte ons op het hart om geen contact aan te gaan met de jongens en haar te bellen in het geval dat ze op kwamen dagen. Gedurende ons weekendverblijf in hotel/hostel hadden de jongens namelijk geprobeerd in het huis in te breken om voedsel te stelen. Bij sommige van de meisjes zat de schrik er goed in. Zo te merken ook bij Mark. Niet bij de Koreaanse Jiu, die op goede voet stond met de jongens en zeer zeker niet bij mij. Ik ben geen superheld, maar twee Belgische snotneuzen maken mij niet aan het schrikken.
En ja hoor, op maandagavond kwamen de heren langs. Nu was het woongedeelte van het vrijwilligershuis afgezet met een gesloten hek. Dus stonden Chris, Renoud en een andere, boomlange Belg op een meter afstand van onze keuken aan het hek te duwen met het verzoek om voedsel aan ze te geven. Toen daar geen gehoor aan werd gegeven, zetten ze een tent op in de tuin. Jiu en ik gingen een kijkje nemen, kregen vriendelijk een hand van de jongens en trots lieten ze ons hun kampeerspullen zien. Ze hadden een gasfles gekocht, een tent en een dertig centimeter lang hakmes voor keukengebruik. Ze waren van plan om te gaan liften langs de kust van Australie. Dat was de boomlange Belg (Pierre) ook aan het doen, hij kwam van Sydney.
Niet veel later ging ik terug naar het tentje met drie sinaasappels en gaf ze aan de jongens. Helaas kwamen ze die avond weer naar het hek en begonnen opnieuw te rammelen en vragen om voedsel. Ik belde Alice en zij beloofde te komen. Niet veel later was ze er en ze vroeg de jongens om te vertrekken. Blijkbaar had Alice het dertig centimeter lange 'keukenmes' opgemerkt en belde ze gelijk de politie. De jongens verdwenen.
Een half uurtje later werd er op de deur gebonkt en stond de Australische politie op de stoep. Ze hadden begrepen dat er een groepje jongens met een machete voor het hek had gestaan en ze kwamen poolshoogte nemen. Ik legde de situatie uit en de politie drukte ons op het hart om gelijk te bellen als de jongens weer kwamen opdagen. Rondlopen met een groot hakmes is iets wat ze in Australie niet geestig vinden en ze zouden de jongens gelijk de gevangenis ingooien mochten zij ze op heterdaad betrappen.
Wat er met Chris en Renoud verder is gebeurd weet ik niet. We hebben geen spoor meer van ze gezien.
***
Terug naar Port Douglas. Maandag trok ik de portemonnee en werd ik 's ochtends opgehaald door Bill, een meer dan vrolijke vijftiger die qua uiterlijk wel iets leek op een wiskundeleraar die ik op de lerarenopleiding had. Alleen droeg Bill geen schoenen ("Only when I go to public toilets.") en wist hij veel meer van regenwouden en mangroves dan staartdelingen en breuken. Bill bracht me naar een Mercedes-busje waar de andere avonturiers van de dag zaten; een jong stelletje uit Melbourne (Scott en Regina), een antiek echtpaar uit Zwitserland - dat halverwege de reis tot ontbinding overging, maar niemand die het gemerkt had (Dominic en Trudy) en een in Hongkong wonend echtpaar dat eigenlijk uit Groningen kwam (Remco en Sandra). Wat afschuwelijk, dacht ik, ik ben in een groep beland. Maar het bleek allemaal wel mee te vallen. Het jonge stel was aardig, het Zwitserse echtpaar opvallend beleefd en leergierig (we wisselden boektitels over kapitein Cook uit) en Remco en Sandra... nou ja, kwamen uit Groningen. Need I say more?
Ik had namelijk een Daintree Rainforest Full Day: The Total Experience geboekt, een dagreis met twee elementen die ik aantrekkelijk vond; 1) een groep van maximaal 8 personen en 2) een kort bezoek aan het strand van Cape Tribulation (waar James Cook met zijn schip op het koraalrif vast kwam te zitten en zodoende met de naam Tribulation - beproeving - op de proppen kwam).
Als eerste gingen we naar het slaperige suikerrietstadje Mossman om al het voedsel van de dag op te halen. Het was tevens Bills woonplaats en ik denk dat Bill daarom zo'n enorme grappenmaker was - om de sluipende suikerrietdepressie op een afstand te houden. Die man schoot om de dertig seconden een mop af, maar wel altijd met de keurige waarschuwing dat het een flauwe betrof. "I've got a great joke about an Irishman, but it's a bad one, alright! So here goes; an Irishman walks out of a bar. .... .... Hahahaha!"
Bij de Mossman Gorge gingen we het Daintree National Park regenwoud in, iedereen op van die dikke survivalschoenendozen, ik op mijn teenslippers en Bill op blote voeten en stond ik versteld van de wetenswaardigheden over dit stuk regenwoud van noordelijk Australie. Bill was een gediplomeerd botanist en kon ons van alles vertellen. Zo is het het oudste regenwoud ter wereld en daarom een World Heritage Site en dat maakt dit de enige plek op aarde waar twee World Heritage Sites bij elkaar komen (het Great Barrier Reef). Het bedekt maar 0,01% van het continent, maar heeft 30% van al diens zoogdieren, de helft van alle vogels, 60% van alle vogels en 65% van alle varensoorten. Het heeft ook veel krokodillen en daarom moet je heel goed uitkijken als je er bij hoog water gaat zwemmen.
Na het regenwoud gingen we naar Alexandra Lookout, een plek met spectaculair uitzicht over de Daintree rivier, Port Douglas, de Low Isles en de grote groenblauwe zee. Daar dronken we een kop koffie en kregen we een speciale lokale lekkernij, Lemingtoncake. Een homp zachte chocoladecake met kokos. "How would you like your coffee, mate," vroeg Bill me. 'Als een aboriginal, stevig en zwart,' dacht ik, maar zei timide "Black, please."
We reden verder naar Cape Tribulation, waar ik erg naar uitkeek. Onderweg vertelde Bill het verhaal van kapitein Cook en hoe graag ik hem ook op een fout detail wilde betrappen, hij wist het verhaal keurig te vertellen. Ik hoefde hem alleen maar iets te helpen met wat jaartallen en de nationaliteit van de eerste Europeanen op het continent, Hollanders. Kapitein van Diemen, volgens Remko, die ik met een zeldzaam vertoon van tact maar in die waan liet.
Het strand daarentegen was schitterend. Helder water en wit zand. Ik schoot er de verplichte prenten, dacht er het mijne en verder ging de reis, ditmaal naar... de lunch. Deze nuttigden we in een afgezonderde plek in het regenwoud. Iedereen kreeg een tupperwarebak met een salade, een bruine bol en verder werden er allerlei speciale snacks neergezet, zoals gebakken ui met karamel (veel te zoet naar mijn smaak). Na de lunch reden we naar een lokale fruitboer die een stalletje had met eigengemaakt ijs. Ach, waarom ook niet? Ik weet de smaken niet meer precies, maar een ervan was koffie en aangezien ik al een lichte vorm van caffeinegebrek had opgelopen zat ik in het bestelbusje enigszins dwangmatig aan dat bruine ijsbolletje te lurken. Op naar de Cassowary waterval.
En mooie waterval die alleen lopend of per 4WD bereikt kan worden. Dus ruilde Bill de Mercedes in voor een oude leger Landrover uit de jaren zestig waarmee we hortend en stotend ons doel bereikten. Helaas was het inmiddels een beetje fris en wilde niemand van het gezelschap zwemmen in het water. Ik wilde dat eigenlijk wel, maar ik merkte aan Bill dat hij niet lang wilde blijven en om nu iedereen te laten wachten op mij; daar had ik me ook niet prettig bij gevoeld. Ook zagen we reusachtige vissen in het water, een groep schildpadden en een enorme aal, dus met die ontdekkingen verminderde ook mijn enthousiasme voor een verfrissende duik.
De volgende stop was bij de brede Daintree rivier, waar we de bus tijdelijk lieten staan en in de boot van Luke stapten, die ons een uur meenam over de rivier. Het duurde ongeveer een minuut voordat we onze eerste, echte wilde krokodil spotten. Het prehistorische beest had de naam 'Rusty' gekregen en lag met zijn kop in het riet, zodat we geen zicht hadden op zijn snuit. Niet getreurd, een minuut later kwamen we Argo tegen, een nog grotere krokodil met vooruitstekende tanden (Argo - of zoiets - schijnt een Australisch televisiefiguurtje te zijn met grote, vooruitstekende tanden). En nog een krokodil, en nog een.
Ik heb vaker wilde krokodillen gezien, maar Luke ging wel heel dichtbij en dat was bijzonder. Eenmaal dicht in de buurt van zo'n formidabel roofdier krijg je toch wel respect. En het zal vast een oeroud instinct zijn, je krijgt ook een ongemakkelijk gevoel. Want ook al sta je in een boot, je bent in het domein van de krokodil en als je dan kijkt naar het meterslange, gespierde en doodstille beest dan word je jezelf opeens bewust van je eigen geringe lengte en kracht. Gelukkig zagen we ook giftige boomslangen, die waren een stuk kleiner.
Na de riviercruise gingen we met de bus weer terug naar de verschillende hotels en resorts. Het was een gezellige dag geweest en eenmaal terug in Sabaya, kamer 1507 besloot ik het maar gemakkelijk te houden en twee broodjes vegetarische hamburgers te bakken. Iets waarmee je ongetwijfeld niet hoeft aan te komen bij Rusty en Argo.
***
Vandaag (woensdag) kwam dan eindelijk de dag waar ik naar uitgekeken had; mijn bezoek aan het Great Barrier Reef. Nadat bleek dat de duikcursus qua data niet uitkwam, had ik gekozen voor een complete dag zeilen en snorkelen naar de Low Isles, twee eilandjes omgeven door zo'n 150 soorten koraal, met 15 soorten 'zacht' koraal in het bijzonder. De tocht naar de Low Isles vond plaats op de Lagoon, een schitterende, vier jaar jonge katamaran van 1.75 miljoen dollar, eigendom van kapitein Steve Edmondson, een sportieve en uiterst vriendelijke vijftiger, die ook nog eens jarig bleek te zijn.
Ik werd opgehaald van het hotel en naar de haven van Port Douglas gebracht. Bij de Lagoon moest ik mijn slippers uitdoen en kreeg ik een mok koffie, een duikbril, flippers en een muffin. In totaal zaten er zo'n 25 mensen op de boot, waarvan de meerderheid bestond uit gezinnen. Steve stond achter het stuur en de Engelse Polly en de Australische Callum (die als twee druppels zeewater op Leonardo DiCaprio leek) gaven een korte uitleg over veiligheid. De boot werd gestart, ik zocht een zonnig plekje op het dek en de reis naar het rif begon.
De precieze plek van onze bestemming was Low Island, waarop een vuurtoren staat die honderd jaar voor mijn geboorte gebouwd is. Sinds 1887 worden er weergegevens verzameld vanaf het eiland en in 1928 begon er een wetenschappelijk onderzoek naar koraalrif, het eerste in de gehele wereld en vele van de theorieen die we nu hebben over koraal stammen van deze plek op aarde. De blonde Steve (van oorsprong Zuid-Afrikaan, maar inmiddels ingeburgerd Port Douglasiaan) heeft al 28 jaar ervaring met koraalcruises en is een doorgewinterd zeiler. Gelukkig voor mij had hij ook kort op een koffieplantage gewerkt en het schone brouwsel dat ze schonken op de katamaran kwam van die plantage af.
Eenmaal bij de Low Isles aangekomen herinnerde Steve ons er nogmaals aan dat we schitterend weer hadden deze dag en daarmee had hij niets teveel gezegd. De laatste twee dagen was het zonnig, maar ook winderig en soms grijs. Vandaag was het daarentegen opgeklaard en brandde de zon aan een felblauwe hemel. Met een klein motorbootje werden we naar Low Island gebracht en daar zag ik voor het eerst een Bounty-strand zoals je ze alleen in films ziet. Ik kon dan ook niet wachten om mijn t-shirt uit te doen en gehuld in zwembroek, flippers en snorkelduikbril het water in te gaan.
Gretig stapte ik in het water en liep door het kristalheldere water tot het aan mijn kin kwam. Het snorkelen kon beginnen. Nieuwsgierig keek ik naar de bodem, zag zand, zwom verder, zag zand, zwom verder en zag opeens... het Great Barrier Reef onder me verschijnen! Whah! Gele vissen, paarse vissen, felblauwe vissen, zwarte vissen en allerlei soorten pastelkleurig koraal. Op sommige plekken moest ik als een soort plank door het water trappelen omdat het koraal heel hoog kwam en je mocht het niet aanraken. Op andere plekken zag ik het langzaam in het blauw verdwijnen en hield ik mijn adem in om de diepte in te duiken. De meeste snorkelaars hadden een schuimrubberen hulpstuk mee (een noodle), maar dat vond ik (terecht) helemaal niet nodig. Je kon gewoon blijven drijven op het water en de diepte in staren. Ik zag zelfs een grote schildpad tussen het koraal. Op de boot had ik voor zo'n zestien euro een onderwatercameraatje gekocht, dus ik klikte er flink op los. Er zat film in, dus ik hoop dat de foto's gelukt zijn.
We hadden anderhalf uur de tijd op Low Island, voor Steve ons weer kwam ophalen. Ik maakte een wandeling rond het eiland (vijf minuten, wat je een idee moet geven van de grootte), bezocht de vuurtoren en terwijl de meeste families gingen bakken in de zon, dook ik het water weer in. Daar kon ik me wel over verbazen; wie gaat er nu in de zon liggen niksen als je The Great Barrier Reef bezoekt? En zeker met zoveel moois onder de oppervlakte.
Steve had gezegd dat we voor de lunch ook terug mochten snorkelen naar de boot, die een behoorlijk eind bij het eiland vandaan voor anker lag. Daar maakte niemand gebruik van (iedereen nam de motorboot), op één dwaas na; een kaal schoolmeestertje uit Nederland. Die flipperde vrolijk over het koraal heen en zag op een gegeven moment alleen nog maar blauw onder en om hem heen. Het koraal was geeindigd, de diepe zee was begonnen. En de boot was nog een behoorlijk eind weg. Flipper-de-flipper. Bewust van het feit dat er rifhaaien rondzwommen, zette ik koers naar het schip. Af en toe keek ik even boven de oppervlakte om te bepalen of ik de juiste richting opging, maar meestal keek ik naar beneden, half verwachtend dat ik een dubbele rij tanden naar me omhoog zou zien schieten. Stoer genoeg kwam ik tegelijkertijd met de motorboot aan en terwijl ik me op het dek afdroogde en trek had in de lunch, kwamen er twee rifhaaien langs de boot zwemmen. Schijnbaar timide beesten, maar toch, ik vind het nog steeds wel avontuurlijk.
De lunch was verbazingwekkend goed. Mijn vegetarische schotel bevatte lekkere bladerdeegbroodjes, zeewierrolletjes met kaas, gebakken groenten en broodbolletjes. Na afloop was er fruit en de mogelijkheid om samen met Steve naar een afgelegen stuk koraalrif te gaan voor een extra duik van een half uur. Daar maakten zo'n tien mensen gebruik van, waaronder ik. Spannend, want het was zo'n vijftig meter van de boot en de rifhaaien vandaan. En we moesten zelf terugzwemmen naar de boot.
De eerste die dit deed was ik en hoewel ik me terdege bewust ben van mijn onbescheiden toon (ik ben verre van een held), het is toch een feit en ergens wel een beetje stoer ook al zijn er dagelijks honderden mensen die in en om het Great Barrier Reef snorkelen en duiken. Erg eng vond ik het ook niet, al is het een vreemde gedachte het water te 'delen' met haaien. Toen ik uit het water kwam en enkele minuten later op een onbespied moment ongegeneerd mijn mok tot de uiterste rand vulde met hete, zwarte koffie zagen de andere mensen een grote haai voorbijkomen die Polly omschreef als "the biggest one I've seen here". Ik spoedde me uit de keuken en zag nog net een grote, grijze schaduw de diepte in verdwijnen. 'Cheers, mate,' dacht ik, hief mijn koffie als saluut en zocht mijn zonnige plekje op het dek weer op.
Twee uur later voer de Lagoon de haven van Port Douglas weer in. Op de geluidsinstallatie zong Elton John 'Don't Let The Sun Go Down On Me' en hem werd nog een uurtje gegund. Ik daarentegen zat alweer rap in het busje terug naar huis en toen ik later mijn kamer betrad, zag ik dat de huishoudelijke dienst zelfs mijn afwas had gedaan. Zucht. Wat wil een reiziger nog meer? (Antwoord: koffie. Room service!)
***
En zo komt vandaag (donderdag) aan mijn tijd in Port Douglas een einde. Terug in Nederland werd ik nerveus van het boek van Jan Ligthart over Australie waarin hij Port Douglas omschreef als 'een plek voor gepensioneerde homofielen', maar gelukkig ben ik blijkbaar of te afzichtelijk om benaderd te worden door een vlammende Albert Mol of Ligthart ging wat te kort door de bocht met zijn omschrijving. Er was eigenlijk maar een echte reden dat ik hier naartoe afreisde en dat was Relaxen In De Zon. En natuurlijk het rif, maar dat valt onder hetzelfde. En dat is absoluut gelukt.
Ik zou Port Douglas eerder omschrijven als een soort Centerparcs voor Australiers. Toen ik vandaag door het 'centrum' liep, viel het me nogmaals op dat er geen winkel te vinden was die niet was gericht op de plateservicetourist. Daarom ben ik deze week maar twee keer per shuttlebus afgereisd naar het centrum (hoofdzakelijk voor de supermarkt) en heb ik mijn tourloze tijd doorgebracht aan de rand van het zwembad of op een van mijn zonnige balkons met een goed boek en een mok koffie.
Niet helemaal toevallig las ik vandaag Blue Latitudes van Tony Horwitz voor de tweede keer uit, het boek dat op gedetailleerde en bijzonder humoristische wijze de drie grote reizen van kapitein Cook beschrijft. De Daintree River, Cairns, Cape Tribulation, The Great Barrier Reef, al de plekken die ik deze week heb bezocht; ze worden allemaal besproken. En hoewel er ook melding wordt gemaakt van Alice Springs en Darwin (mijn volgende bestemmingen), deze plaatsen spelen geen rol in de reizen van Cook.
Ergens aan de rand van Port Douglas vond ik een stoffig boekhandeltje dat bij het openen van de voordeur een stoot oudeboekenwalm uitbraakte in mijn zongebruinde gezicht. Achter de balie zat een bebrild vrouwtje aan de hand van een How To-boek een schildering te maken van een kustlijn. Rij na rij van afgedankte toeristenboeken stonden opgesteld in het winkeltje en ik zette mijn boodschappentas en rieten hoed neer en begon te graven. Mijn zombieboek (Charlie Higsons 'The Dead') was namelijk ook uitgelezen en hoewel ik Heinrich Harrer nog heb voor de serieuze reisliteratuur, een beetje spanning bleef zeker welkom. In de boekenzaak liep ook een vader met zijn ongeveer tienjarige dochter en toen hij aan de verkoopster vroeg naar een Harry Potter-achtig boek, duwde zij het tweetal deel 1 van The Lord Of The Rings in de handen, waarmee ze toch wel mijn respect verloor. Enig overgebleven goodwill werd definitief verspeeld toen ik mijn zombieboek (1 keer gelezen, uitgebracht in 2011) aan haar overhandigde en zij mij een luizige korting van 1 dollar gaf op The Ruins van Scott Smith, een boek over iets dodelijks in de Mexicaanse jungle. Gelukkig kreeg ik nog iets van wraak toen ik "Thank you" tegen haar zei, gevolgd door "I'm going back into the sun now", waarop zij zei "I have to stay here all day, while everybody goes to the beach." Good on ya, mate, dacht ik, read a book if you're bored.
Morgen betaal ik hier de rekening en neem ik de bus terug naar Cairns. Daar zal ik een watervaltour doen en ga ik (misschien) kayakken met Alan. Dan zeg ik het tropische noord-oosten van Australie vaarwel en ruil ik het strand in voor rood zand, bromvliegen en bush.